|
||||||||
Behorend tot: jaaroverzicht 2013 versie: 19-09-2013
Stadsdichter in Nederland: een erebaantje met veel vormen
Door Ruben Hofma Het college van Burgemeester en Wethouders benoemt de gelukkige winnaar tot dichter van de stad of het dorp. Vanaf dat moment heeft hij of zij een aantal taken, waarvan de voornaamste gedichten schrijven en deze voordragen. De dichter bepaalt waarover hij schrijft, maar moet het uiteraard houden bij onderwerpen gelinkt met de gemeente, inwoners of actualiteit. Uit eigen onderzoek blijkt dat gemeenten met een eigen dichter vooral aan promotie willen doen: promotie van de gemeente en promotie van cultuur voor de inwoners. De promotie van de gemeente zou voor meer toerisme zorgen en een beter imago (een parallel met het middeleeuwenoude doel van een stadsdichter), de promotie van cultuur voor de inwoners zou goed zijn voor de leefbaarheid en de identiteit van de gemeente. Zoek de verschillen In de praktijk bestaan heel veel verschillen in hoe alles geregeld is. Meestal wordt een verkiezing georganiseerd waarvoor iedereen zich kan aanmelden. In sommige plaatsen (Tiel, Barneveld) doet de gemeente niet aan verkiezingen, maar stelt een raadslid of lokale cultuurbobo een dichter voor die spontaan wordt benoemd. Dat gebeurde ook in het geval van Adriaan Jaeggi, eerste stads(deel)dichter van Amsterdam (2006). Na zijn stadsdichterschap ging de gemeente over op democratische verkiezingen. In de meeste situaties wordt de dichter door de gemeente gekozen, in andere kiest bijvoorbeeld de bibliotheek (Raalte) of een stichting (Beverwijk). De gemeente speelt de subsidiënt, maar niet altijd. De regel dat de stadsdichter moet wonen in dezelfde stad waar hij of zij voor werkt, bestaat niet. Het vacuüm dat hierdoor ontstaat, veroorzaakt spanningen. De stadsdichter van Tiel woont in Amsterdam. Gevolg: gemeente en dichter kregen kritiek van inwoners. De gemeente Tiel vindt het gelegitimeerd omdat de dichter een geboren Tielenaar is en er achttien jaar heeft gewoond. De gemeente Barneveld heeft twee dorpsdichters aangesteld die beide wonen in naburige dorpen en ook hier uitten bewoners hun onbegrip. Ook de gemeentelijke vergoedingen voor de tijd die een dichter in zijn werk steekt, lopen uiteen. De ene krijgt ten minste 5000 euro per jaar (Amsterdam en Groningen), de ander doet het voor 750 euro verdeeld over twee jaar (Raalte). In de kleine gemeente Lisse ontvangt de dichter voor zijn tweejarige termijn 2000 euro, mits hij twintig gedichten schrijft. Hoeveel gedichten hij of zij moet schrijven, hoeveel optredens gegeven moeten en welke medewerking aan activiteiten verlangd wordt, is divers vastgelegd en onder meer afhankelijk van de grootte van de plaats. In Harderwijk moet de dichter zes gedichten schrijven verdeeld over twee jaar (waarvoor hij een vergoeding ontvangt van 1500 euro). In andere gemeenten moet de dichter een aantal keren optreden, naast het schrijven van gedichten en meewerken aan literaire evenementen in de bibliotheek en/of op scholen. Soms blijft een dichter drie jaar aan (Wageningen), soms een jaar (Beverwijk) en soms voor het leven (Westervoort). De meerderheid van de stads- en dorpsdichters kent een termijn van een of twee jaar. Wat dichters in die tijd schrijven en organiseren, kent qua kwaliteit duidelijk onderscheid. De kwaliteit van poëzie in grote steden is normaliter hoger dan die in dorpen. Erebaantje Stadsdichter of niet, dichters zijn geweldig blij met het lokale poëzieambacht, al zijn er nog zoveel verschillen. Het is volgens hen een van de vormen waarin poëzie uitreikt naar het meer of minder onbereikbare publiek. Emma Crebolder is lovend: "Door het stads-dorpsdichterschap treedt poëzie als cultuurdiscipline op de voorgrond. Voor de algemene erkenning van poëzie is het fenomeen uitstekend." Edwin Fagel noemt het "een erebaantje". Wel vraagt hij zich af of het stadsdichterschap voor het gewenste effect zorgt. "Het is een middel om poëzie naar het publiek te brengen. Of het effectief is, kan ik niet beoordelen. Ik denk dat er betere manieren zijn om het publiek bekend en vertrouwd te maken met poëzie, te beginnen in het onderwijs. Zonder context doet een stadsdichter een beetje geforceerd aan." "De stadsdichter kán een welkome aanvulling zijn op het aanbod van de overheid", stelt Bart FM Droog. Volgens hem kan een stadsdichter "gevoelens verwoorden die de bevolking troost bieden of juist verontrusten, of die onder de bevolking leven. Hij of zij kan functioneren als cultuurgids door de bevolking te attenderen op culturele activiteiten en als vertegenwoordiger van de overheid optreden bij gebeurtenissen waarbij zo'n optreden passend is; een uitvaart, herdenking, opening – overal waar het publiek niet zit te wachten op langdradige toespraken van ambtenaren met meel in de mond." Cultuur- en stadspromotie Poëzie wordt het ondergeschoven kindje van de literatuur genoemd. Dichtbundels verkopen relatief zeer slecht. Ook lokaal schijnt soms weinig animo te zijn voor poëzie, althans voor een stadsdichter. Tekenend is een internetpoll van De Gelderlander in januari 2012 met de vraag "Wageningen krijgt een stadsdichter. Wat vindt u daarvan?". De poll rekende op 235 bezoekers (85 procent) die het maar niets vonden, tegenover 41 bezoekers die het zagen zitten. Nogal eens komt het voor dat inwoners zich uitspreken tégen de komst van een stadsdichter. Men noemt het onzin of geldverspilling. Of een dorpsdichter zorgt voor meer animo voor de poëzie? Bibliothecaris Katja Terpstra van de Bollenstreek-bibliotheek vertelt dat de poëzie-uitleen in elk geval niet is toegenomen sinds de aanstelling van de dorpsdichter in Lisse een jaar geleden. Crebolder stelt dat de stadsdichter niet verantwoordelijk is voor toe- of afname van de poëzie-uitleen. Onderzoek naar welk effect de stadsdichters wel hebben, is echter tot nu toe niet of nauwelijks gedaan, hoewel gemeenten ervan uitgaan dat stadsdichters vanzelfsprekend veel voordelen hebben. "Had men in de Bollenstreek een J. A. Deelder, een Ingmar Heytze of een Bart Chabot, dan was de poëzie-uitleen waarschijnlijk wel toegenomen," denkt Droog. "Het poëzieaanbod in bibliotheken en boekhandels is schandalig klein. Dat wordt deels veroorzaakt door een kleine vraag vanuit het publiek. Zaak is dus de interesse van het publiek te vergroten. Of een onbekende dorpsdichter dat kan, is de vraag." Fagel gaat ervan uit dat er effectievere manieren zijn om poëzie te promoten dan met alleen een stadsdichter. "Ik denk dat als het werkelijk te doen is om het cultuurklimaat te bevorderen, dit beter op andere manieren kan. Als men een stadsdichter heeft om zo aan cultuur te doen, dan kan men dat beter laten zitten. Als onderdeel van een breder beleid werkt het wellicht." Hoewel het stads-dorpsdichterschap een vorm van cultuurpromotie is, maken de dichters die de functie bezigen met zekere mate reclame voor de stad of het dorp. Sven Ariaans (Tiel) merkt in een interview* op dat zijn functie vooral stadspromotie inhoudt . Een stadsdichterschap dat in eerste instantie de stad moet promoten en niet de poëzie, vindt Fagel een jammerlijke invulling van het ambt. "Natuurlijk mag een stad of dorp een dichter in eerste instantie inzetten als promotiemiddel, maar een pr-functie lijkt me niet interessant. Noch voor de dichter, noch voor het publiek, noch voor de gemeente."
Commissies en profielschetsen Als het stads-dorpsdichterschap een totaal politieke aangelegenheid was, zou de functie vast allang gestroomlijnd zijn, maar gelukkig of helaas is het dat niet. Af en toe komt er wel vriendjespolitiek bij kijken, want poëzie is een minderheidsbezigheid; ons kent ons en ons kiest ons. Dee schetst het plaatje: "Uiteraard zou een democratisch gekozen dichter sympathieker zijn, maar de democratie werkt niet; het interesseert de gewone boerenlul geen kloot als hij er niets te winnen bij heeft. Dan wordt het ambt dus toegekend aan de dichter met de meeste vrienden en niet noodzakelijkerwijs de dichter met de meeste kwaliteit. Zolang het onderwijs niet of nauwelijks aandacht schenkt aan poëzie kan beter een deskundige commissie bepalen wie aan het roer mag staan." In tegenstelling tot Crebolder – "Er mogen best verschillen zijn in vergoeding, wijze van verkiezing, et cetera" – en Fagel – "Het lijkt me dat iedere gemeente die een stadsdichter wil het zelf kan en mag organiseren" – vindt Droog dat de benoemingsprocedure overal op de Groningse manier geregeld moet gaan worden. "De commissie die mij benoemde tot stadsdichter bestond uit mensen uit de culturele sector – expliciet níet dichters of uitgeverijmedewerkers om belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en dichtersvetes te voorkomen. Geen gedonder, geen benoemingen zonder open sollicitatieronde. Zo'n benoemingscommissie moet zich wel aan een profielschets houden." De ex-stadsdichter van Groningen heeft enige criteria die volgens hem een goede profielschets vormen. De dichter moet minimaal twee dichtbundels bij een reguliere uitgeverij hebben uitgebracht, "Wat betekent dat anderen het werk hebben bekeken, geredigeerd en gefinancierd, plus dat de kans dat de landelijke pers het stadsdichterschap oppikt, een flink stuk groter is." Daarnaast moet de dichter volgens Droog plezier hebben in publieke voordracht en aan die voordracht aandacht besteden. De dichter moet niet huiverig zijn in de omgang met de pers en moet een aantoonbare, sterke band hebben met de stad en het is een pré als de dichter festivals of literaire avonden heeft georganiseerd. Tenenkrommende verzen In september 2011 verscheen op de website van HP/De Tijd het artikel 'Stop de dorpsdichter' van de hand van Mark Traa. Het artikel is een selectieve weergave van enkele stads- en dorpsgedichten van lage kwaliteit. De gedichten staan vergezeld met summier maar duidelijk commentaar: "(…) smaken verschillen, maar mij lijkt hier toch sprake van verschraling. Niet zelden trekken gemeenten duizenden euro's uit voor een eigen dichter. Wat krijgen ze daarvoor terug?" en zo verder. Dat lokt confronterende vragen uit. Moeten gemeenten belastinggeld uittrekken voor een eigen dichter als de kwaliteit laag is? Heeft zulke poëzie het beoogde effect? En cultureel gezien: wordt het imago van de poëzie geschaad? "Nee", zegt Fagel. "Ik geloof niet dat een bepaald type poëzie schade kan ondervinden aan een ander type poëzie. Wie door een slechte stadsdichter wordt 'afgeschrikt', interesseerde zich toch al niet voor poëzie. Andersom denk ik dat degenen die door de stadsdichter tot de poëzie worden 'bekeerd' dat uiteindelijk ook zonder de stadsdichter zouden zijn geweest." Daarnaast stelt hij dat kwaliteit niet de eerste vereiste is. "Het gevaar met een term als 'kwaliteit' is dat die in verschillende situaties anders functioneert. Het gaat erom dat de stadsgedichten een breed publiek aanspreken – dat is per definitie een publiek dat zich weinig met de poëzie bezighoudt en dus niet geoefend is. Natuurlijk moet een stadsdichter geen onzin verkopen, iedereen herkent onzin." "Dichters die flutverzen schrijven, hebben evenveel bestaansrecht als dichters die prachtpoëmen maken", hamert Droog. Ofwel: iedereen mag gedichten schrijven en iedereen die gedichten schrijft mag zich dichter noemen. "De vraag is: waarom uitgerekend de flutverzenbakkers tot stadsdichter benoemen? Het lijkt mij een zaak voor de benoemingscommissie de juiste persoon te kiezen. Een dergelijke commissie zou een duidelijke profielschets moeten maken, waardoor de flutverzenmakers direct buiten de boot vallen." Dee vindt dat een gemeente beter af is zonder slechte dichter dan met. "In kleinere plaatsen zal de aanwas van talent niet zo groot zijn. Dan is de kans groot dat er weinig kwaliteit is te vinden. Een plaats kan daarom beter kiezen om geen stadsdichter aan te stellen dan met hangen en wurgen de zoveelste dilettant een stem te geven." Droog deelt dezelfde mening. Hij vindt dat een benoemingscommissie het beste kan besluiten geen dichter aan te stellen wanneer geen van de kandidaten aan de profielschets voldoet. "Poëzie goed of slecht doet wel van zich spreken en men is met taal bezig", denkt Crebolder. Wel vindt ze dat een stad of dorp kwaliteit verdient. "Het is jammer als het eens verkeerd uitpakt. Een voordeel is dat het stads-dorpsdichterschap van beperkte duur is; ook een minder geslaagd dichterschap houdt op… En misschien hebben we tenenkrommende verzen nodig om te zien wat werkelijk kwaliteit heeft?" * Interview met Sven Ariaans door Ruben Hofma, gepubliceerd op 03-04-2013 op http://stillesuiker.com/2012/04/03/stadsdichter-van-tiel-interview-met-sven-ariaans-5/ Met dank aan: Emma Crebolder www.emmacrebolder.com (1942) was de eerste stadsdichter van Nederland. Zij publiceerde een groot aantal dichtbundels. Daniël Dee www.danieldee.nl (1975) is sinds januari 2013 twee jaar lang stadsdichter van Rotterdam. Hij publiceerde diverse boeken, waaronder de dichtbundels Koffiedik zingen en Monsterproof. Bart FM Droog www.bartfmdroog.com (1966) is ex-stadsdichter van Groningen. Tegenwoordig is hij werkzaam als hoofdredacteur van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie. Edwin Fagel http://edwinfagel.blogspot.nl/ (1973) is dichter, poëzierecensent en hoofdredacteur bij poëzietijdschrift Awater. Als dichter publiceerde hij onder meer de bundels Uw afwezigheid en Het geroofde lichaam van Charlie Chaplin. © Ruben Hofma, 2013 Pagina aangemaakt: 10-09-2013.
|
||||||||
![]() |
||||||||